Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

ZB9073

Datum uitspraak2000-12-14
Datum gepubliceerd2003-01-27
RechtsgebiedBestuursrecht overig
Soort ProcedureEerste aanleg - meervoudig
Instantie naamCentrale Raad van Beroep
Zaaknummers97/9356 WUV
Statusgepubliceerd


Uitspraak

97/9356 WUV U I T S P R A A K in het geding tussen: A, wonende te B, eiseres, en de Raadskamer WUV van de Pensioen- en Uitkeringsraad, verweerster. I. ONTSTAAN EN LOOP VAN HET GEDING Bij besluit van 31 juli 1997, kenmerk A 20067/BZ 34822/97/1087, heeft verweerster ten aanzien van eiseres uitvoering gegeven aan de Wet uitkeringen vervolgingsslachtoffers 1940-1945. Tegen dit besluit is namens eiseres beroep ingesteld door haar echtgenoot C. In het beroepschrift is aangegeven waarom eiseres zich niet met het bestreden besluit kan verenigen. Verweerster heeft een verweerschrift ingediend. Het geding is behandeld ter zitting op 3 november 2000. Aldaar is eiseres niet verschenen en heeft verweerster zich doen vertegenwoordigen door C.J. van der Zaan, werkzaam bij de Pensioen- en Uitkeringsraad. II. MOTIVERING Eiseres is vervolgde in de zin van de Wet uitkeringen vervolgingsslachtoffers 1940-1945, hierna: de Wet. Verweerster heeft aanvaard dat eiseres psychische klachten heeft die door of in verband met de vervolging zijn ontstaan of verergerd en geoordeeld dat de bij haar bestaande lichamelijke klachten duidelijk uit andere oorzaken dan de vervolging voortkomen. Bij op bezwaar genomen besluit van 22 mei 1996 heeft verweerster een door eiseres ingediende aanvraag ter zake van een voorziening met betrekking tot de aanschafkosten van een auto alsmede ter zake van begeleiding bij extra vakantie in het kader van de Wet afgewezen. In mei 1996 heeft eiseres bij verweerster een hernieuwd verzoek ingediend om in aanmerking te komen voor een bijzondere voorziening ter zake van de aanschafkosten van een auto en begeleiding bij extra vakantie. In verband met deze aanvraag van eiseres heeft verweerster zowel schriftelijk als telefonisch informatie verkregen van de psychotherapeut van eiseres, drs H.R. Sarphatie, psycholoog-psychoanalyticus te Amstelveen en van de huisarts van eiseres Th. Hoonhout. Verweerster heeft het nodig geoordeeld om eiseres ter zake van haar aanvraag te onderwerpen aan onderzoek door psychiater B. Hoek. Aan genoemd onderzoek heeft eiseres geweigerd haar medewerking te verlenen. Ter zake van deze weigering van eiseres heeft verweerster telefonisch contact gehad met drs H.R. Sarphatie voornoemd, die bij die gelegenheid heeft medegedeeld dat bij eiseres sprake is van een ernstig psychobeeld dat de laatste jaren is verslechterd. Een psychiatrische expertise zou naar zijn opvatting een ernstige belasting voor eiseres vormen, waardoor een irreversibele verslechtering van haar toestand het gevolg zal zijn. Hierom oordeelt deze therapeut voor de door verweerster nodig geoordeelde psychiatrische keuring een contra-indicatie aanwezig. Op basis van de beschikbare medische gegevens heeft verweersters geneeskundig adviseur A.J. Maas vastgesteld, dat bij eiseres ten opzichte van eerdere vanwege verweerster gehouden medische onderzoeken een verergering van het sychobeeld is opgetreden, en voorts heeft genoemde geneeskundig adviseur geoordeeld dat op grond van de beschikbare medische gegevens aangenomen kan worden dat bij eiseres sprake is van een totale beperking voor openbaar vervoer in verband met haar causale psychische klachten. Verweerster heeft bij besluit van 16 april 1997 de aanvraag van eiseres buiten verdere behandeling gelaten en bij dit besluit toepassing gegeven aan artikel 58 van de Wet en artikel 4:5 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Een namens eiseres tegen dit besluit gemaakt bezwaar is bij het thans bestreden besluit ongegrond verklaard. De Raad heeft in dit geding de vraag te beantwoorden of verweerster terecht en op goede gronden tot haar in het bestreden besluit neergelegde standpunt is gekomen. De Raad komt tot een ontkennend antwoord op deze vraag en overweegt daartoe het volgende. Ingevolge artikel 58 van de Wet is een vervolgde gehouden medewerking te verlenen aan een medisch onderzoek, indien verweerster zulks nodig oordeelt. De Wet kent niet een sanctie op de niet naleving van deze verplichting sinds de vervallenverklaring van het tot 1 januari 1994 geldende tweede lid van genoemd artikel. In het onderhavige geval heeft verweerster toepassing gegeven aan het bepaalde in artikel 4:5 van de Awb en de aanvraag van eiseres buiten verdere behandeling gelaten. Naar het oordeel van de Raad geeft verweerster aldus blijk van een onjuiste wetstoepassing. Artikel 4:5 van de Awb geeft aan een bestuursorgaan de bevoegdheid een aanvraag niet in behandeling te nemen wanneer deze onvolledig is of de gegevensverstrekking door de aanvrager onvoldoende is geweest. Blijkens de geschiedenis van haar totstandkoming ziet genoemd artikel op gebreken in de aanvraag die naar hun aard herstelbaar zijn. Naar het oordeel van de Raad is genoemde bepaling niet van toepassing in een geval als het onderhavige waarin aan de aanvraag geen gebreken kleven als hiervoor bedoeld, maar de aanvrager weigert zich te onderwerpen aan door verweerster nodig geacht medisch onderzoek. Reeds om deze reden komt het bestreden besluit voor vernietiging in aanmerking. De Raad ziet aanleiding nog het volgende op te merken. In een geval als het onderhavige ziet de Raad het op de weg van verweerster liggen te beoordelen of voor de weigering van de betrokkene zich te onderwerpen aan het door verweerster nodig geoordeelde medisch onderzoek redelijke gronden zijn. Bij gebreke van een redelijk grond voor de weigering kan verweerster, naar het oordeel van de Raad, daaraan de gevolgtrekkingen verbinden die haar geraden voorkomen. Indien evenwel voor de weigering van de betrokkene zich te onderwerpen aan een door verweerster noodzakelijk geacht medisch onderzoek een redelijke grond aanwezig is, zal verweerster de aanvraag dienen te beoordelen op basis van de omtrent betrokkene voorhanden zijnde medische informatie en uitsluitend indien die informatie onvoldoende is om tot een inhoudelijke beoordeling van de aanspraken te komen, acht de Raad verweerster gerechtigd de aanvraag deswege af te wijzen. Het vorenstaande betekent dat het bestreden besluit wegens strijd met artikel 4:5 van de Awb voor vernietiging in aanmerking komt. Van proceskosten die op de voet van artikel 8:75 van de Awb voor vergoeding in aanmerking komen is de Raad niet gebleken. III. BESLISSING De Centrale Raad van Beroep, Recht doende: Verklaart het beroep gegrond; Vernietigt het bestreden besluit; Verstaat dat verweerster een nieuw besluit neemt met inachtneming van hetgeen in deze uitspraak is overwogen; Gelast de Pensioen- en Uitkeringsraad aan eiseres het door haar betaalde griffierecht van f 50,- te vergoeden. Aldus gegeven door mr C.G. Kasdorp als voorzitter en mr H.R. Geerling-Brouwer en mr K. Zeilemaker als leden, in tegenwoordigheid van J.P. Schieveen als griffier en uitgesproken in het openbaar op 14 december 2000. (get.) C.G. Kasdorp. (get.) J.P. Schieveen. HD 27.11